Italia

Esercizi Base - Olandese

grecia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 81: italiano - olandese

Hartelijk - alstublieft - anders - denk - geleden - gewoonlijk - inspreken - kopje - maanden - nooit - oorlog - rijden - slechter - stopt - wordt -

1. A che cosa stai pensando? > Waar je aan?
2. Parlare qui! > Hier alstublieft!
3. Delle mele, per favore. > Een paar appels, .
4. tenere la destra > rechts
5. nessun altro > niemand
6. Deve lasciare il paese entro tre mesi. > In drie moet u het land weer verlaten.
7. di male in peggio / sempre peggio > steeds / steeds erger / van kwaad tot erger
8. il treno non ferma > de trein niet
9. una tazza di caffè > een kop koffie / een koffie
10. come al solito > zoals
11. comincia a fare caldo > het warm
12. Non sono mai stato all'estero. > Ik ben in het buitenland geweest.
13. Grazie per una giornata molto piacevole. > dank voor een erg fijne dag.
14. qualche giorno fa / un paio di giorni fa > een paar dagen
15. durante la guerra > in de