Italia

Esercizi Base - Olandese

 grecia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 86: italiano - olandese

alles - boot - drie - geld - geloof - hoop - kopje - krijgen - lol - nieuws - plaatsen - resteren - trein - woont - ziek -

1. È possibile avere la colazione ogni mattina? > Kan ik iedere morgen ontbijt ?
2. Da quale marciapiede parte il treno? > Van welk perron vertrekt de ?
3. abita / sta da me > hij bij mij
4. le ultime notizie > het laatste
5. sembra / pare malato > hij schijnt te zijn
6. per scherzo > voor de
7. bere dalla tazza > uit het drinken
8. andare in nave > per reizen
9. lo spero > ik het
10. non credo ad una parola di ciò che dice > ik er geen woord van
11. Non ho abbastanza contanti. > Ik heb niet genoeg contant .
12. Sono le tre e un quarto. > Het is kwart over .
13. Grazie di tutto. > Hartelijk bedankt voor .
14. prenotare 3 posti > drie reserveren
15. avanzare / restare > overblijven /