Esercizi Base - Olandese
Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco
Indice
TEST 95: italiano - olandese
Gaat - Hebt - Rechts - Verenigde - boeken - dicht - dieren - geboren - geld - komt - nogmaals - terug - willen - witte - worden -
1. S'accomodi, per favore! >
u zitten! / Neemt u plaats, alstublieft!
2. la porta è chiusa >
de deur is
3. bagnarsi >
nat
4. le Nazioni Unite >
de
Naties
5. Tenere la destra! >
rijden!
6. Desidera qualcos'altro? >
u nog iets nodig?
7. un'altra volta >
/ nog een keer
8. animali selvatici >
wilde
9. non ho denaro con me >
ik heb geen
bij me
10. non è ancora tornato / rientrato >
hij is nog niet
11. vorrei / mi piacerebbe sapere >
ik zou graag
weten / ik vraag me af
12. Vorrei del vino bianco secco. >
Ik wil graag een droge
wijn.
13. Dov'è nato? >
Waar bent u
?
14. probabilmente viene >
hij
waarschijnlijk
15. progredire / fare progressi >
vooruitgang