Italia

Esercizi Base - Olandese

grecia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 99: italiano - olandese

Aan - Heeft - achttien - avond - daarom - even - kwitantie - licht - mogelijk - poosje - stuk - vergissing - verkeerde - woord - zou -

1. È assicurato contro le malattie? > u een ziektekostenverzekering?
2. ha diciotto anni > ze is jaar oud
3. fa giorno > het wordt / de dag breekt aan
4. Ha sbagliato strada. > U bent de straat in gereden.
5. per questo motivo >
6. Mi piacerebbe andare al cinema stasera. > Vanavond ik graag naar de bioscoop willen gaan.
7. Rimani ancora un po'! > Blijf nog een ! / Blijf nog even!
8. Rimani ancora un po'! > Blijf nog een poosje! / Blijf nog !
9. il più possibile > zo veel
10. un pezzo di carta > een papier
11. non aprire bocca > geen spreken
12. Vorrei invitarLa una sera fuori. > Ik zou U graag een willen uitnodigen om ergens heen te gaan.
13. Vorrei la ricevuta. > Mag ik een ?
14. Spostati! > de kant!
15. erroneamente / per errore > bij